Leonardo DiCaprio is een mietje, maak plaats voor de echte pelsjagers van het Wilde Westen
Als u de bloedstollende film The Revenant zag, heeft u een idee van het leven van de pelsjager: worstelen met grizzlyberen, met indianen vechten dan wel vossen, overleven in een omgeving kouder dan het vriesvak van uw koelkast,… Allemaal waar, al hadden die mannen natuurlijk nog een hoofdbezigheid ook. Pelsen verzamelen! Een inkijk in hun leven.
“De grizzly viel aan, brullend met de geconcentreerde haat van een beschermende moeder. Weer voelde Glass de aandrang zich om te draaien en weg te rennen. Maar de zinloosheid daarvan werd meteen duidelijk door de snelheid waarmee de grizzly op hem afkwam. Glass trok de haan van zijn geweer naar achteren, hief de Anstadt en staarde langs de loop, in verbijsterde afschuw dat het dier tegelijkertijd zo enorm groot en zo lenig kon zijn. Hij vocht tegen een ander instinct: om onmiddellijk te schieten. Glass had gezien hoe grizzly’s een half dozijn kogels incasseerden zonder te sterven. Hij had maar één schot.”
uit Michael Punke — De spookverschijning
Voordat goud dat soort volk massaal richting Californië lokt, trekt de beverpelshandel vrijbuiters naar de prairies en de Rocky Mountains. In The Revenant volstaat een blik op Hugh Glass (rol van Leonardo DiCaprio) om te weten welke rakkers begin 19e eeuw aan het pelsjagen gaan: mannen met baarden. De doorsnee ‘mountain man’ is een kruising tussen Bear Grylls en Hulk Hogan, een onverschrokken temmer der natuur die Chuck Norris om z’n mama doet roepen. Niet zelden is hij tot dit leven bekoord door verhalen over wilde indianen, overvloedige jachtterreinen, vlakten zo ver het oog reikt en kathedralen van bergen. Of door de vette krantenkoppen die elke geslaagde missie fêteren. De terra incognita van het Wilde Westen trekt jongelui aan zoals een alcoholicus deur-aan-deurverkopers van gin.
STOP!
Voelt u de roep van de wildernis kriebelen? Prikkelt de heroïek en de frontierromantiek ook uw verbeelding? De realiteit is minder poëtisch dan film en folklore. Het leven van een pelsjager is spijkerhard. Lees mee uit Here Lies Hugh Glass van geschiedkundige John T. Coleman en huiver: “Ontklede jagers zwommen in rivieren en liepen marathons op blote voeten om aan menselijke en dierlijke vijanden te ontsnappen. Ze verloren hun oriëntatie in de woestenij. Ze bevroren. Ze braadden. Ze verwierven blauwe plekken en ze bloedden. Ze aten kevers; kevers aten hen. Beren pureerden hun hersenen; wolven reten hun lijken open. Het Westen was gevaarlijk en onvoorspelbaar.”
Vuurwater
1809. In St. Louis richt de Spaanse handelaar Manuel Lisa de Missouri Fur Company op. Enkele jaren eerder hebben de Amerikanen een stukje land gekocht van de Fransen. Nou ja, stukje land. Thomas Jefferson, de derde president van de piepjonge natie, heeft 50 miljoen Franse frank neergeteld voor een gebied van meer dan 2 miljoen vierkante kilometer. Dat is 70 keer België! De Amerikanen zijn erop gebrand hun nieuwe status te verzilveren en een expeditie moet de regio grondig verkennen. De scouts rapporteren uitstekend nieuws: rond de bovenloop van de Missouri wemelt het van de bevers. “Je hoeft niet eens vallen te zetten, een knuppel is genoeg”, schrijft Michael Punke in De spookverschijning.
Dat treft. Sinds de eerste kolonisten indiaanse beverjassen terugbrachten, is beverpels het hoogst begeerde goed in Europa. De vraag ernaar explodeert helemaal wanneer de modegoeroes van de 18e eeuw beslissen dat wie geen hogehoed van beverpels heeft, niet meetelt op vestimentair vlak. Heren van stand in Londen en Parijs schaffen zich een exemplaar aan. De Fransen en de Britten zijn al jaren bezig met de kaalslag van de beverpopulatie. Het is tijd dat de Amerikanen een stuk van de koek opeisen. Lisa wil het niet bij kruimels houden en stuurt in 1810 een expeditie uit. Helaas. Zwartvoetindianen doorspiesen vijf van z’n mannen en gaan er vandoor met hun geweren, paarden én pelsen. “Verrekte wilden!” vloekt Lisa. Het is altijd wat met die indianen: handel je met de ene stam, dan mag je pijlen van de andere vrezen. Laat Lisa nu net pelsen gewisseld hebben met de Crow, de erfvijand van de zwartvoetindianen. Tijdens de gloriearme aftocht loopt de befaamde jager George ‘Elf wapitiherten tijdens één jachtsessie? Eitje!’ Drouillard in een hinderlaag. Lisa vindt hem dood terug, doorzeefd met pijlen, onthoofd en ritueel van z’n ingewanden ontdaan.
Zulke verhalen lopen als rode draad doorheen de historie van de pelshandel. Hebzucht is evenwel groter dan de schrik voor bloed. Expedities worden gelanceerd als ware het zangwedstrijden op tv, met regelmaat. En de aanhouder wint (soms). De pelshandel kan beknopt omschreven worden als het in ‘t zak zetten van indianen. De bevederde medemens is handig in het strikken van bevers en lijkt het niet erg te vinden om een beest dat hem al eeuwen van bescherming tegen koude voorziet in geen tijd in de richting van de dodo te jagen. Zeker niet omdat hij er iets voor in ruil krijgt: naast geweren en af en toe een mooi kleedje voor de squaw, vooral het zeer gegeerde vuurwater. Alcohol is het ideale handelsmiddel voor de blanke: niet duur en immer in trek. Het is bovendien aangenaam onderhandelen met een teute indiaan. De Amerikaanse overheid probeert een einde te maken aan de braspartijen en verbiedt de handelaars om nog alcohol aan te bieden aan de indianen. Sommige inventieve pelskopers omzeilen de wet door tabak, peper of siroop bij water te kieperen en zo non-alcoholische whisky te stoken. Anderen blijven illegaal alcohol doorsluizen naar de indianen.
Bij nog anderen gaat de inhaligheid juist harder opspelen. Want waarom zouden ze de indiaan nodig hebben als tussenpersoon? Kunnen ze niet zelf vallen uitzetten en pelsen strikken, diep in de wildernis? Hoewel jagen op land van indianen niet mag, sluit de overheid dit keer gewillig haar ogen. Ze wil de bezetting van de frontier aanmoedigen en de Britten wegjagen. De Missouri Fur Company van Lisa krijgt snel concurrentie van de American Fur Company van John Jacob Astor en de Rocky Mountain Fur Company van William Ashley. Bij die laatste sluit Hugh Glass zich in 1822 aan na het lezen van een advertentie in de Missouri Gazette: “Ondertekende wenst honderd ondernemende jongemannen in dienst te nemen om de Missouri te volgen naar zijn bron en daar één, twee of drie jaar te werk te worden gesteld.”
Verfpotjes
“Aan de frontier stappen nieuwe arrivés recht van de treinwagon in de kano. Ze wisselen hun kostuumjasjes en hun slobkousen in voor jachtshirts en mocassins. Ze slapen in blokhutten, communiceren met ‘whoops’ en scalperen ‘op z’n indiaans’. De frontier heeft hen van hun beschaafdheid beroofd en veranderd in wildemannen. Na verloop van tijd zullen ze terug uit de mest kruipen en hun fatsoen terugeisen, maar de reis heeft hen veranderd. Ze verwierven de onafhankelijkheid en de democratische geest die onbehouwen Amerikanen onderscheidt van fijngevoelige Europeanen.”
uit John T. Coleman — Here Lies Hugh Glass
Met de opkomst van de pelsjacht wordt een nieuw soort man geboren. Geen ‘nieuwe man’ of metroseksueel, wel een ruig buitentype waarvoor de wildernis als speeltuin fungeert. De mountain men zijn uit op de harde duiten die in het milieu rondgaan. Bibbergeld. Hoewel ze zichzelf beschouwen als vrijbuiters, sluit het gros zich aan bij één van de grote pelsbedrijven. Zo kunnen ze in brigade jagen en vallen zetten. De gevaren van de wildernis kijk je nu eenmaal niet graag alleen in de ogen: naast gevaarlijke beesten en vijandige indianen is er het soort woest weer waarvan zelfs Frank Deboosere onder de indruk in z’n fantoomsnor krabt. Weinigen houden het langer dan een jaar uit.
Berglieden tooien zich met mutsen van wasbeer. Kleren van hertenhuid hebben als voordeel dat ze verstijven en zo als kogelvrije vest avant la lettre fungeren. Gezichtsbeharing is verplicht, liefst met een volume waarin een hipster zijn smartphone kwijt kan. Elke man draagt een geweer, een bijl, een Bowiemes, vuursteen en -slag en een eigen voorraad aan tabak, koffie en zout. Voedsel dient zich onderweg aan in de vorm van reeën, konijnen of desnoods een verdwaalde eekhoorn. Als de jacht echt niet vlot, kunnen ze nog altijd hun eigen paarden en muilezels slachten. In de herfst zetten de lui bevervallen uit, wat betekent dat ze hun buit vaak dienen op te halen in ijskoude stromen en ze die daarna tot in de zomer moeten meesleuren.
De pelsjagers zijn manusjes van alles uit noodzaak. Ze kunnen met kano’s overweg, schieten als Lucky Luke en hebben geen schrik om handen en andere lichaamsdelen te bevuilen. Evengoed zijn het zakenlui. De pelsindustrie is lucratief en alle manieren toegelaten om geld te scheppen. En hoewel ze de indianen als tussenpersonen zoveel mogelijk proberen te elimineren, overleven alle mountain men bij de gratie van één of meerdere stammen. In The Revenant ziet u DiCaprio morrelen met een Pawnee-squaw. Veel pelsjagers huwen inheems. Soms met één Pocahontas, vaker met een hele schare, van verschillende clans. Omdat het nu eenmaal aanlokkelijk is om het penseel eens in een verfpotje van een andere kleur te dippen? Ook, al hebben de pelsjagers eerder pragmatische dan romantische redenen. Met de huwelijken vestigen ze zich in het netwerk van een stam. In feite is het niet meer dan een doorgedreven vorm van veehandel: vlees voor vlees. Dat van de vrouw voor dat van de bever.
Naaktlopen
“Harris had geen idee waar hij moest beginnen en was bijna opgelucht omdat de keelwond zo duidelijk fataal leek. Hij trok Glass een paar meter mee naar een stukje gras in de schaduw en legde hem voorzichtig op zijn rug. Hij negeerde de borrelende keel en concentreerde zich op het hoofd. Hij kon Glass in ieder geval een beetje fatsoeneren door zijn scalp weer op zijn hoofd te doen. Harris goot er water over uit zijn waterfles om zo veel mogelijk vuil weg te spoelen. De huid zat zo los dat het bijna leek alsof hij een afgevallen hoed op het hoofd van een kale man terugzette. Harris trok de hoofdhuid over het hoofd, drukte de losse huid glad tegen het voorhoofd en stopte die achter het oor. Ze konden het later hechten als Glass zo lang bleef leven.”
uit Michael Punke — De spookverschijning
Om te overleven, behoeven mountain men een terdege kennis van kruidengeneeskunde. Kwestie van dat helend papje van netels en boomschors te kunnen fabriceren wanneer een wild beest hen molesteert of een indiaan hen in frennen vaneen schiet. Een jaap van een litteken of een gebroken been? Dichtnaaien, spalken en op de tanden bijten. De nabijste dokter houdt spreekuur honderden kilometer verder. Grizzlyaanvallen zijn het kwalijkst, zoals u (en het tipje van uw stoel met u) mocht ontdekken in The Revenant. Meestal zijn die fataal, maar Glass/DiCaprio is niet de enige die er een overleeft. In 1823 tackelt een beer pelsjager Jedidiah Smith brutaal tegen het canvas. De grizzly scheurt de flank van Smith open, breekt zijn ribben als twijgjes en neemt z’n hoofd tussen de kaken. De scalp en het oor van Smith hangen te bengelen aan z’n hoofd. Een makker naait het hele zootje terug vast terwijl Smith zelve hem instructies geeft. Voortaan draagt de man zijn haren lang, om de gigantische snee van oor tot wenkbrauw te maskeren. Meteen het enige excuus voor een bles dat we kunnen tolereren.
Het draagt bij tot het hoge kampvuurgehalte van de stiel. Net zoals de karper van nonkel Emiel in omvang toenam, elke keer hij het relaas van de vangst ervan deed, zo dikken de pelsjagers hun exploten alsmaar aan. Na verloop van tijd is waarheid minder belangrijk dan amusement. Neem nu John Colter, die in 1807 in z’n uppie overwintert in een regio waar de temperaturen zakken tot -34°C. Bij z’n terugkomst in de bewoonde wereld raaskalt hij over stomende zwembaden en bubbelende modderpotten. Niemand gelooft z’n praatjes. ‘De hel van Colter’, zo noemen ze z’n sprookjeswereld. Totdat blijkt dat hij als eerste blanke de geisers van Yellowstone heeft gezien. Nog meer roem vergaart Colter wanneer hij in 1809 samen met een maat ten prooi valt aan de zwartvoetindianen. Die gebieden hen hun kleren uit te trekken en het op een lopen te zetten. Z’n weigerende maat eindigt als gaatjeskaas. Colter besluit wijselijk wel te hollen. Een opgehitste troep jongeren gaat achter hem aan. Gelukkig is hij een begenadigd loper en schudt hij hen af. Hij verstopt zich gauw in een beverburcht, komt ‘s nachts tevoorschijn en marcheert elf dagen lang naar het dichtstbijzijnde kamp.
John ‘Lever-etende’ Johnson is nog zo’n legende. De bijnaam dankt hij aan zijn bloedwraak op de Crow-indianen die z’n vrouw doden. Hij verorbert hun lever, een enorme belediging omdat dat orgaan in het geloof van de Crow cruciaal is om het hiernamaals te bereiken. En anders ontsnapt Johnson wel aan de indianen door z’n klungelige bewaker onderuit te schoppen, diens been af te hakken en 300 kilometer te lopen met datzelfde been als enige proviand. Om voor ons onbegrijpelijke redenen blijven ‘s mans andere koosnaampjes — ‘Peer-liefhebbende’ Johnson en ‘Lange tenen’ Johnson — minder plakken.
Rendez-vous
“Twee dagen later, op 16 augustus 1823, arriveerde de boot van Kiowa Brazeau uit St. Louis. William Ashley rustte zijn mannen uit en stuurde ze diezelfde dag nog naar het westen. Ze zouden elkaar weer treffen in de zomer van 1824 en de plaats waar dit ging gebeuren zou via koeriers worden doorgegeven. Zonder volledig besef van het belang van zijn besluiten had William H. Ashley een systeem bedacht dat bepalend zou zijn voor een heel tijdperk.”
uit Michael Punke — De spookverschijning
Er heerst een uitgelaten sfeertje in Pierre’s Hole. De vallei in de huidige staat Idaho is bedekt met weelderige planten en ontelbaar veel bloemen in de meest schitterende tinten. Aan de horizon doemen de machtige Rocky Mountains op, de besneeuwde giganten die de aarde met het firmament verbinden. Het is werkelijk een stukje paradijs op aarde. De zon priemt door de wolken op deze dag in juli 1832. Geen enkele aanwezige die niet geniet van de toegediende portie vitamine D. Iedereen is blij dat het zomer is, dat ze die ellendig lange winter in de wildernis weer heelhuids zijn doorgekomen. Mannen roepen en maken plezier, ze zingen en ze dansen. Ze houden schietwedstrijden, ze kaarten en ze gokken. Met hun pas opgestreken premies kopen ze whisky en tabak. Voor een keer kunnen ze zich laten gaan. Voor een keer moeten ze zich geen zorgen maken of ze genoeg pelsen zullen bemachtigen en of ze de dag zullen overleven. Naast het kampvuur zit stielveteraan Jim Bridger straffe verhalen te tappen. Hij weidt uit over die keer dat hij als eerste blanke het Groot Zoutmeer in Utah voor de ogen kreeg, over hoe hij daarheen was gedobberd in een gammel bootje uit buffelleer en hoe hij naïef had gedacht dat die gigantische zoute massa wel een zijtak van de Stille Oceaan moest zijn. Hij vertelt over al z’n schermutselingen met indianen en hij lacht.
Er is zoveel volk aanwezig dat de opgetrokken kampen zich over 18 vierkante kilometer uitspreiden. Horen we u nog, Schuermans? Iedereen van betekenis in de handel is present: de jagers van de Rocky Mountain Fur Company en die van de American Fur Company, onafhankelijk volk en bevriende indianen. Men fluistert dat er zelfs toeristen uit Europa zijn om de festiviteiten te aanschouwen. Dit is het ‘rendez-vous’, de jaarlijkse bijeenkomst in de uitlopers van de Rocky Mountains, in het leven geroepen om de logistieke ketting van de pelshandel te stroomlijnen. De vertegenwoordigers van de grote pelsbedrijven uit St. Louis hebben niet enkel nieuwe marsorders meegebracht voor hun jagers, maar ook muilezels afgeladen met materiaal voor een nieuw seizoen van bevers strikken. Straks belasten ze de ezels met de pelsen waarvoor hun mannen een hele winter hebben gezwoegd. Terug naar St. Louis en vandaaruit naar de rest van de wereld. Maar wil de wereld nog wel beverbont?
Rijkdom versus afgrond
“Geel Paard meed het fort zoveel mogelijk. Kiowa en zijn Siouxvrouw hadden hem altijd eerlijk behandeld, maar de plek deprimeerde hem. Hij voelde niets dan minachting en zelfs schaamte voor de smerige indianen die rond het fort kampeerden en die hun vrouwen en dochters tot prostitutie dwongen voor hun volgende glas whisky. Het kwaad dat mannen er toe kon brengen hun oude leven te vergeten en zich zo schandelijk te gedragen, had iets beangstigends.”
uit Michael Punke — De spookverschijning
De modegoeroes hebben tegen de jaren 1830 beslist: pels van bever is uit, lang leve het zijde. De verandering in mode komt voor de bever geen dag te vroeg. De intense competitie voor alsmaar minder bevers heeft de populatie uitgeput. Van 200 miljoen voor de pelsjacht naar bijna nul. Beer, otter en muskusrat zijn er eveneens begaaid aan toe. En dat moet het verrinneweren van dat andere oer-Amerikaanse beest, de bizon, nog goed van start gaan. De gouden tijd van de bergman is hoe dan ook gedaan. Jim Bridger krijgt een brief van een collega: “We zijn klaar met ons leven in de bergen, klaar met waden in beverdammen en buurteling bevriezen en sterven van de honger, klaar met handelen en vechten met indianen. De pelshandel is dood in de Rocky Mountains en het is geen plaats meer voor ons, als het dat ooit al was.” Hun geravot in voorheen onherbergzaam gebied heeft de wegen geplaveid voor de woonwagens van emigranten met dromen van het westen. Ook nadat de laatste beverval is dichtgeklapt, is er werk voor de pelsjagers. Ze gaan aan de slag als gidsen, kaartenmakers, verkenners en als consultanten voor de overheid.
Astor, Lisa, Ashley en andere bonzen hebben hun fortuin ondertussen verdiend op de behaarde ruggen van die bende nozems. Astor verkoopt American Fur Company op het juiste moment, investeert in vastgoed in Manhattan en eindigt als de eerste multimiljonair in de VS. Ashley volgt Spencer Pottis op als gouverneur van Missouri — die was gestorven in een duel. Dat soort tijden waren het. Tegelijkertijd vervallen de indianen in armoede. Als The Revenant ons iets leert — behalve het adagium ‘de hemel zij geprezen voor antibiotica!’ — is het dat de inheemse volkeren er het berooidst vanaf kwamen tijdens de pelsjacht. Als hun tipi’s niet afbrandden of ze niet massaal het loodje legden na een epidemie van pokken of andere Europese ziekten, dan kwamen de blanken zich wel moeien op hun territorium. Maar bovenal is de indiaanse samenleving ontwricht door het kapitalisme. Aangevuurd door economische (en alcoholische) zoethouders zijn de indianen vervallen in kwalijke gewoonten: ze pleegden roofbouw op de natuurbronnen die ze voordien eeuwen mooi in evenwicht hielden. Wanneer de mode finaal verandert, verliezen veel stammen hun bron van inkomen en hun politieke invloed. Ze schenken hun land aan de overheid, die hun in ruil daarvoor kunstmatig in leven houdt in reservaten.
Een doorgedreven bescherming heeft de beverpopulatie ondertussen opgekrikt naar 10 à 15 miljoen. Maar de indiaan, die is nooit hersteld.
De spookverschijning, de Nederlandse vertaling van Michael Punke’s roman The Revenant, is uitgegeven door WPG.
Ik schreef dit artikel begin 2016, het verscheen nooit eerder.
Originally published at http://tomasparadise.wordpress.com on January 3, 2023.